Saskia De Coster | Flitsverhalen

Поділитися
Вставка
  • Опубліковано 30 лис 2021
  • Omdat verbeelding en inlevingsvermogen een grote rol kunnen spelen in het tegengaan van de klimaatverandering, hebben wij auteurs gevraagd een 'flitsverhaal' over het leven in 2050 te schrijven. Saskia De Coster heeft er een seksverhaal van gemaakt "om de vuiligheid van het leven te vieren":
    Wilde varkens
    Een tijdje dacht ik dat het over zou gaan, dat het een fase was, jij een depressieveling in een verre stad, ik een vuile gek, wij samen twee vieze varkens in het diepst van onze gedachten en onze apps. Het is niet voorbijgegaan.
    Jij ligt naast mij, in een kuil van varens en grassen, jouw bloedechte, harige lichaam naast mijn logge lijf, je mond hangt open, er waaien vlinders uit, woorden die ik niet meer kan verstaan. Wij liggen pornografisch bloot als de natuur zelf, geslachtsdelen glorieus geopend naar het blauw boven ons. Takken prikken in mijn rug. Verderop tussen de dennenbomen zijn wilde varkens aan het werk, hun stompe voorpootjes wroeten schimmelsporen los, ze stofzuigen de woudgrond met hun snuiten. Het heeft gestortregend. Het is al nacht geweest. Uren en zaad zijn weggesijpeld. Wij gaan door met neuken. De dieren kijken onverstoorbaar naar ons, alsof wij een bult in het landschap zijn.
    Als blinden hadden we met ons lot leren leven, jij en ik. Maanden zijn we op drieduizend kilometer afstand van elkaar gebleven. Dag en nacht bestookten we elkaar met berichten, maar nooit zagen we elkaar in levenden lijve. Spoken jagen elkaar ook de hele tijd zo na, om te kijken of ze echt zijn. Soms leek het me beter om het allemaal een fantasie te laten zijn. Ik wilde je geilheid maar niet je depressie. Drieduizend kilometer reizen kon hoe dan ook niet zomaar.
    Op de test stelden ze me de meest uiteenlopende vragen; hoe ik me voelde bij gletsjerwater en of ik kon beschrijven hoe alcohol smaakte. Ik had geen idee dus ging ik maar op mijn hoofd staan. De gedachte aan rollen door de modder deed mijn hartslag de hoogte in gaan. Werd mij een 4D-beeld van jou getoond, dan had ik een black-out en verloor ik mijn spraakvermogen.
    Ik bleek 'uitstekend in staat om te connecteren met de natuurelementen'. Jij scoorde even hoog. Het gaf ons de toestemming om de volledig beschermde natuurgebieden in te trekken, zonder daar getracet te worden. Geen cameraoog zou naar ons kijken, niemand zou ons komen zoeken. Vrijheid.
    We hebben eerst dagenlang rondgezworven tussen de bomen. Het woud maakt zich klaar voor de winter en heeft zijn jas van mos en paddenstoelen aangetrokken. De taal en de dagen hebben ons verlaten, het heeft geen zin om deze momenten over te leveren aan woorden en uren, onze copulaties zijn het enige wat nog bestaat.
    Nu kruipt er bloed over je dikke lippen, ik heb je gebeten of jij hebt jezelf gebeten, je knort als een beest, op handen en voeten kruip je uit de modder. Op je knieën ga je voor een boomstam zitten, ik kruip naar je toe, onze lijven rood gezwollen van de kou. Je wendt je tot een ruwe boomstam alsof het een harig lijf is, de boom is gewond, je likt de hars van de stam en ik doe mee, hard en zoet op onze tong, wij likken de hars van zoveel dennenbomen die huilen hoog boven onze lijven, wij huilen als beesten door het grijsblauw van de avond heen.
    Opeens hoor ik pootjes roffelen over de aarde, ik zie de wilde varkens op ons afstormen maar ik beweeg niet. Iets heeft hen doen ontbranden, iets heeft de woede in hen aangewakkerd. Ruiken ze onze geilheid? Eten wij hun hars? Komen ze ons beschermen tegen de koude? Het grootste varken is achter me komen staan, hij port me met zijn stekelige snuit. Ik laat me tegen hem vallen en aai hem. Hij wil meer, hij eist iets. Een deel. Alles deelt zich op aarde, de wifi, de berichten over waar je je bevindt, de stormen die voortrazen en die ze vroeger mensennamen gaven. De vliegtuigen die crashen verdelen zich over de oceanen, onze lichamen delen zich soms in mensjes. De varkens willen een deel van ons.
    Heel veraf in het zwart zie ik nog een puntje, het kan een vliegtuig zijn of een ster, onderweg naar nergens, dan ben ik blind of is het pikdonker. Gekraak, het zijn mijn ribben, het varken heeft een slagtand in mij geramd. Golven van pijn en genot hoger dan dennenbomen. Ik hoor je gehijg nog maar zie niets meer. Op een armlengte van mij voel ik een harig lichaam waar dik vocht uit drupt. Ik leg mijn handen rond iets of iemand en ik knijp zo hard ik kan, ik laat de laatste kracht uit me stromen. Schilfers waaien weg, deeltjes van ons. Zuchtje na zuchtje neemt de wind ons mee en zal ze ons verspreiden. Wij zijn er, we zijn minder dan onze som geworden. Eindelijk verdeeld en ongezien gebleven.

КОМЕНТАРІ •