Zie hem daar de vriend van God, Gehoorzamend op Gods Gebod. Lopend naast zijn lieve kind, Zijn zoon, zijn alles, zo diep bemind. Een stormend hoofd, een huilend hart, Een lange nacht in diepe smart. Toen Abraham niet meer huilen kon Toen de dag aanbrak en de nacht begon. Toen was hij toch op weg gegaan, Hopend op Hem die doden op kan doen staan. Kijkend naar zijn lieve zoon, Zijn eigen mooie lieve zoon. Een stem, zijn kind, daar klonk een vraag, Vader, waar is het lam vandaag? Toen klonk daar zacht: de God die ‘k dien, Zal zelf wel in een Lam voorzien Zie hem nu daar de berg op gaan, In zijn ogen brandt een hete traan. Moet ik daar nu mijn Zoon gaan slaan, Hem offeren en hem zien vergaan? Nog een keer keek hij Izak aan, Nog niets had zoveel pijn gedaan. Een laatste kus voor zijn lieve kind, Vier ogen door tranen verblind. Toen Abraham daar zijn ogen sloot, Nog voor zijn mes naar beneden schoot. Klonk daar Gods stem, Abraham! Kijk achter je, daar staat het Lam! Het Lam van God, door God voorzien, Werd wel geslacht en niet ontzien. Ja God gaf zelf zijn eigen kind, Die hij zo eeuwig, innig mind Op Golgotha, daar klonk er geen stem, Alleen die woorden: Kruisig hem! Daar slachtte God zijn eigen Zoon In plaats van jou, het zondaarsloon. De God, de schepper van ’t heelal, Gaf daar Zijn Zoon, Zijn al en al. God keek niet naar zijn bloedig zweet, Maar straft Hem, om wat jij deed. Toen heeft God daar Zijn Zoon geslacht, En daarom is het nu volbracht! De straf is nu geheel voorbij, Gods Zoon in plaats van jou en mij!
Bedankt broer Henk voor je bewogen hart voor Jezus en ons als christelijk Nederland.
Zie hem daar de vriend van God,
Gehoorzamend op Gods Gebod.
Lopend naast zijn lieve kind,
Zijn zoon, zijn alles, zo diep bemind.
Een stormend hoofd, een huilend hart,
Een lange nacht in diepe smart.
Toen Abraham niet meer huilen kon
Toen de dag aanbrak en de nacht begon.
Toen was hij toch op weg gegaan,
Hopend op Hem die doden op kan doen staan.
Kijkend naar zijn lieve zoon,
Zijn eigen mooie lieve zoon.
Een stem, zijn kind, daar klonk een vraag,
Vader, waar is het lam vandaag?
Toen klonk daar zacht: de God die ‘k dien,
Zal zelf wel in een Lam voorzien
Zie hem nu daar de berg op gaan,
In zijn ogen brandt een hete traan.
Moet ik daar nu mijn Zoon gaan slaan,
Hem offeren en hem zien vergaan?
Nog een keer keek hij Izak aan,
Nog niets had zoveel pijn gedaan.
Een laatste kus voor zijn lieve kind,
Vier ogen door tranen verblind.
Toen Abraham daar zijn ogen sloot,
Nog voor zijn mes naar beneden schoot.
Klonk daar Gods stem, Abraham!
Kijk achter je, daar staat het Lam!
Het Lam van God, door God voorzien,
Werd wel geslacht en niet ontzien.
Ja God gaf zelf zijn eigen kind,
Die hij zo eeuwig, innig mind
Op Golgotha, daar klonk er geen stem,
Alleen die woorden: Kruisig hem!
Daar slachtte God zijn eigen Zoon
In plaats van jou, het zondaarsloon.
De God, de schepper van ’t heelal,
Gaf daar Zijn Zoon, Zijn al en al.
God keek niet naar zijn bloedig zweet,
Maar straft Hem, om wat jij deed.
Toen heeft God daar Zijn Zoon geslacht,
En daarom is het nu volbracht!
De straf is nu geheel voorbij,
Gods Zoon in plaats van jou en mij!